Broeders van O.-L.-V. Van Barmhartigheid

Van september 2004 is de naam Sint-Eligiusinstituut voorbehouden voor de lagere school in de Van Helmontstraat in Antwerpen, want de secundaire afdelingen in Antwerpen en Deurne vormen samen met het overgenomen Sancta-Maria-instituut het nieuwe Scheppersinstituut Antwerpen & Deurne met drie campussen.

Beginperiode van het Sint-Eligiusinstituut

1 oktober 1894

Pastoor Karsseleers vraagt de Broeders van O-L-Vrouw van Barmhartigheid een school te openen in de pas gestichte parochie Sint-Eligius aan de Van Helmontstraat.  De toenmalige overste, broeder Philippe Sohy, gaf daarvoor zijn toestemming aan de broeders die het St.- Jozefsgesticht aan de Nationalestraat moesten verlaten.

Het  Sint-Eligiusgesticht  dat in 1894 opende

 

19 november 1894

In het pas geopende St.-Eligiusgesticht werd ook een St.-Lucastekenschool ingericht onder impuls van pastoor Karsseleers, met de actieve steun van de broeders.

1906
Toen de St.-Lucasschool in verval geraakte, besloot pastoor Karsseleers naast de bestaande broederschool een Parochiale Jongensschool op te richten met de steun van Frederik Belpaire.

van 1894 tot 1919
De Broederschool is een volledig vrije school (= privé en te betalen), met het modelprogramma van de staat, terwijl de hoogste klassen duidelijk een handelsrichting volgden.

Reeds in de periode voor de Eerste Wereldoorlog werd er ge- en verbouwd.

Het aantal leerlingen in de eerste periode:

1894-95 : 151  --  1895-96 : 295  --  1896-97 : 327  --  1897-98 : 369

Gestadige groei

In 1919 komt de school onder staatstoezicht en wordt ze gesubsidieerd. Vanaf 1919 groeit het aantal leerlingen onafgebroken.  Het hoogste aantal voor de Tweede Wereldoorlog vinden we in 1934, nl. 583.

Tijdens het schooljaar 1937-38 bestaat de school uit 19 klassen met samen 513 leerlingen.  Een 1ste Wetenschappelijk-commerciële klas wordt bij de 1ste Wetenschappelijk-moderne klas gevoegd.  De Wetenschappelijk-commerciële afdeling wordt vanaf nu verder uitgewerkt.

Neergang en nieuwe bloeiperiode

In 1965 viering van het 20-jarig directeurschap van Br. Kamiel, hier in het midden met links Br. Assistent Bertrand en rechts Br. Assistent Karel

De laatste jaren voor het uitbreken van de oorlog zal de opgaande lijn tijdelijk worden onderbroken. Het schooljaar 1945-46 begint op 23 september met 361 leerlingen in de lagere school en slechts 46 in de middelbare afdeling. Er komt een nieuwe directeur, broeder Kamiel Diddens, die zal trachten, en er ook zal in slagen, de middelbare afdeling uit het slop te halen.

De directie van de school zal zich vanaf 1945 ook beijveren om de officiële erkenning te bekomen.  De eindejaarsexamens worden afgelegd voor een jury, al duurt het nog tot 1951 vooraleer de twee afdelingen A6/A3 en A6/A2 officieel worden erkend en de diploma’s worden gehomologeerd. 

De officiële erkenning van de afdeling A6/A1 Boekhouden kwam in 1953, die van de afdeling A6/A1 Secretariaat in 1958.  In 1968-69 werd dan nog een afdeling A6/A1 Distributie opgericht en erkend.

De situatie in 1973-74:

            lagere school:                          218 leerlingen

            secundaire handelsafdeling:      354 leerlingen

            economisch hoger onderwijs:    381 studenten

Historische achtergronden

Met de opsomming van deze feiten voor ogen is het interessant te trachten de achtergronden weer te vinden.  Het is helemaal niet mijn bedoeling volledig te zijn of voor honderd procent wetenschappelijke verantwoording te geven.  Wel wil ik trachten een beeld op te hangen van de tijd en de omstandigheden waarin de mensen, die het St.-Eligiusinstituut maakten en uitmaken, geleefd en gewerkt hebben.

In 1894, het einde van de 19e eeuw, wil de pastoor van de St.-Eligiusparochie een school oprichten.  Waarom?  Ik meen dat we twee redenen kunnen vinden: een eerste van sociaal-economische aard en een tweede van filosofisch-politieke aard.

Als we het bevolkingscijfer van de provincie Antwerpen voor de periode 1831-1961 bekijken, dan zien we het volgende: 1831:     350.000 inwoners  -- 1913:  1.020.000 inwoners  -- 1961:  1.444.000 inwoners

Deze cijfers gelden voor de provincie, waaraan de stad Antwerpen haar naam geeft. Welnu, in de agglomeratie Antwerpen woonden in 1917 400.000 mensen, ofwel meer dan 1 op 3 inwoners van de provincie.  Als we dit cijfer vergelijken met het aantal inwoners van de stad Antwerpen in 1831, nl. 73.342, dit wil zeggen 1 op 5, dan wordt het duidelijk dat er zich in de loop van de 19de eeuw een hele wijziging heeft voorgedaan in het sociale leven, een wijziging die trouwens nauw in verband staat met de economische ontwikkeling van ons land.

Het Verenigd Koninkrijk de Nederlanden onder Willem I was voor de industrie in ons land heel gunstig geweest.  Wanneer in 1830 de revolutie uitbrak, betekende dit het einde van een periode van hoogconjunctuur, omdat de industriële productie in het Zuiden was afgestemd op de “uitvoer” naar het Noorden.  De Belgische industrie was nu aangewezen op de binnenlandse markt.  De omschakeling zou een hele tijd aanslepen, omdat vooral politieke redenen het afsluiten van handelsverdragen met de buurlanden quasi onmogelijk maakten.

Economische crisis en hongersnood

Toch zou er een nieuwe bloeiperiode gekomen zijn rond 1845, ware het niet dat er zich vanaf dat jaar een economische crisis ging voordoen, die vooral in Vlaanderen catastrofale vormen aannam.  De voornaamste oorzaak was de veroudering van het industriële apparaat, vooral in de linnennijverheid die nog grotendeels bestond als huisnijverheid met handbediende spin- en weefgetouwen. 

De 19e eeuw is echter de eeuw van de mechanisatie en in het buitenland, vooral in Engeland, was de productie daardoor geweldig opgevoerd, zodat de prijzen er veel lager waren dan bijvoorbeeld in Vlaanderen, wat de concurrentiepositie van de Belgische industrie nadelig beïnvloedde.

In dit klimaat van economische crisis werd het leven duurder en wanneer tussen 1845 en 1849 een aardappelziekte de basisvoeding van de armen bijna volledig uitschakelde, heerste vooral in Vlaanderen de grauwste hongersnood en ellende.

Industriële omwenteling en haar gevolgen

De regering zag zich nu verplicht ondanks haar liberaal karakter in te grijpen. In het Parlement was men zeer verdeeld over de te nemen maatregelen.  Boven de twee heersende partijstructuren was het Parlement verdeeld in conservatieven en progressieven. De conservatieven wilden de weg terug: geen mechanisatie en heropbeuring van de huisnijverheid; de progressieven wilden de mechanisatie stimuleren en de huisnijverheid voor goed opdoeken.

De progressieve denkrichting zal het pleit winnen en vanaf 1849-50 verbeterden de economische toestanden opnieuw.  Vanaf het midden van de 19e eeuw werd dus ook in België, als eerste land op het continent, de mechanisatie van de productie van hogerhand gestimuleerd.  De productie stijgt geweldig en de gevolgen van deze ontwikkeling zullen diep ingrijpen in het bestaan van de mensen.

Een eerste evident gevolg is de geografische hergroepering van de bevolking, met andere woorden de industrie vestigt zich op gunstige plaatsen (bijv; bij een haven) en daarna zal de bevolking die werkzaam is in deze bedrijven daar komen wonen, omdat de verplaatsingsmogelijkheden in het midden van de 19e eeuw bijna nihil zijn (geen fietsen en auto’s, weinig spoorwegen).  Concreet uitgedrukt betekent dit: landsvlucht.  De mensen verlaten het platteland (landbouw en huisnijverheid) en vestigen zich in de steden die immens groeien.

Lamlegging en groei van de haven in Antwerpen

Naast de industriële omwenteling die zich in de 19e eeuw in heel het land voordoet, is er te Antwerpen natuurlijk nog de geschiedenis van de haven, die voor het grootste deel verantwoordelijk was en is voor de bloei of de malaise van de stad en haar bewoners.

De revolutie van 1830 legde ook de haven lam.  Opnieuw sloten de Hollanders de Schelde tot zij in 1831 verplicht werden door de grote mogendheden de Schelde vrij te houden.  Het Verdrag van de 24 Artikelen bepaalde in 1839 dat voor de scheepvaart op de Schelde per ton een tol moest betaald worden van 1.5 gulden.  Het gevolg was uiteraard een regressie van het zeeverkeer, zodat de haven nog lange tijd een middeleeuws uitzicht bewaarde.  Het aantal mensen, werkzaam aan de haven, bleef dan ook gering.

Het duurt trouwens tot in 1853 vooraleer de Antwerpse gemeenteraad beslist dat de stad en de haven zich buiten de oude Spaanse vestigingen kunnen uitbreiden, nl. ten noorden van de “oude dokken”.  Buiten de wallen zou een derde dok gegraven worden, het Kattendijkdok.  Vanaf dat ogenblik kon de haven zich steeds verder uitbreiden.

Maar de belangrijkste gebeurtenis is alleszins de afkoping van de Scheldetol in 1863.  Na moeizame onderhandelingen kon de tol afgekocht worden voor 16.278.566 BEF waarvan België 1/3 voor zich moest nemen.

We zien nu het havenverkeer groeien: 638.000 ton in 1861, 2.900.000 ton in 1881!  Naar het aantal dokwerkers kan men in deze jaren slechts raden, al mogen we veronderstellen, dat rond 1870, 5.000 à 6.000 havenarbeiders bedrijvig waren.  Wat wel zeker is: steeds meer arbeiders kwamen uit de randgemeenten en later ook uit verder afgelegen gemeenten als Merksem, Schoten, Ekeren, Hoboken, Wijnegem, Turnhout, Brasschaat, Lier.  De meesten van deze arbeiders vestigden zich in de stad.

Groei van het bevolkingscijfer van de stad Antwerpen

Dus, zowel de industriële omwenteling in het algemeen als de steeds verder schrijdende uitbreiding van de Antwerpse haven, doen het bevolkingscijfer van de stad Antwerpen aangroeien, waardoor de stad zich verder gaat uitbreiden.

Als we deze feiten nu concretiseren, dan begrijpen we wat pastoor Karsseleers schrijft in zijn memoires: Het Stuivenbergkwartier voor ’t ontstaan van St.-Eligiusparochie (arm en wild), slechts de kleine helft bebouwd, weiden met straten doortrokken, veelal door schutsels afgezet, in den Pothoek boerderijen en hoveniersbedrijf.

Als we proberen ons deze wijk voor te stellen rond 1880, dan zien we enkele verspreide pachthoeven met uitgestrekte velden (den Antwerpschen Congo).  Het was er zo eenzaam dat de Antwerpenaren de buurt van de Pothoek schuwden. Nochtans zouden zich ook hier steeds meer mensen gaan vestigen, vooral arbeidersgezinnen, van wie we mogen aannemen dat ze van  den buiten  kwamen om te werken in de Antwerpse industrie, vooral de haven.  In de jaren 1880 woonden er reeds 13.000 mensen.

Nieuwe parochie met Sint Eligius als patroonheilige

Het is dan ook om deze mensen de nodige geestelijke leiding en bijstand te kunnen geven dat de pastoor van St.-Willebrordus, de heer Meeus, aan kardinaal Goossens vraagt een nieuwe parochie op te richten.  De rest van het verhaal vindt men in de memoires van pastoor Karsseleers, voordien onderpastoor van de St.-Laurentiusparochie:

Beginjaren Sint-Eligiusinstituut

Monseigneur Solvijns en Eerwaarde Heer De Bruyn, onderpastoor van St.-Jan Borgerhout, ervoor aangesproken durven de taak niet op zich nemen.  Mgr. Sacré, deken van Antwerpen beveelt aan Zijne Eminentie aan den Eerwaarde Heer L. Karsseleers, onderpastoor van St.-Laurentius, die in oktober 1888 wordt aangesteld als rector der nieuwe parochie met patroonheilige Sint Eligius.  Hiertoe wordt geschonken door de familie Heirman 'eenen grond van ongeveer 1500 meters' gelegen in de Familiestraat voor de definitieve kerk.  Met de medewerking van het 'liefdadige comiteit', een van heren en een van damen, geholpen door giften van onbekenden, worden gronden aangekocht, vb; een grond voor voorlopige kapel en een grond voor een jongensschool (later doorhaling: de jongensscholen) Van Helmontstraat en een grond voor meisjespatronaat in den Pothoek wordt geschonken… enz.

We merken dat de nieuwe parochie onmiddellijk stevig georganiseerd wordt onder de leiding van de charismatische pastoor.  Er worden “comiteiten” opgericht, er komt een klooster van zusters Franciscanessen, er worden plannen gemaakt voor de bouw van de kerk, en er komt een meisjespatronaat, er komen scholen!  Antwerpen heeft een actieve parochie bijgekregen, waarvan de pastoor zijn taak ter harte neemt!  Maar waarom scholen oprichten?  De schoolplicht bestond nog niet, voor 1894 hadden de kinderen die onderwijs volgden toch ook hun school?

Antiklerikale tendens

Het antwoord op deze vragen moeten we zoeken in de Belgische politieke geschiedenis van de tweede helft van de 19de eeuw.  Het politieke leven werd gevoerd door twee formaties, meer filosofische groeperingen dan echte politieke partijen, nl. liberalen en katholieken. Na aanvankelijk goed te hebben samengewerkt zal de doctrinaire stellingname beide groepen uit elkaar doen groeien en zelfs lijnrecht tegenover elkaar plaatsen.  Het grote twistpunt tussen beide partijen was het onderwijs.

In 1828 reeds hadden liberalen en katholieken een “Monsterverbond” gesloten tegen de despotische regeringswijze van Willem I.  Uit politiek opportunisme had men de tegenstellingen op filosofisch vlak terzijde gezet en na 1830 leefde men verder samen in wederzijdse eerbied.  Daaruit resulteerde de eerste Organieke Wet op het Lager Onderwijs in 1842: elke gemeente moest één of meer lagere scholen oprichten, maar mocht een vrije school aannemen, dit wil zeggen bekostigen; daarenboven was het katholiek godsdienstonderricht er verplicht.

Stilaan echter gaat de antiklerikale tendens bij de liberalen de overhand halen en zij komen op voor een radicale scheiding van Kerk en Staat en voor staatsonderwijs.  Het Liberaal Partijcongres van 14 juni 1846, op initiatief van de Alliance Libérale, gesticht in 1841 door Th. Verhaegen, zal de liberale partij organiseren en een liberaal partijprogramma uitwerken.

Artikel 3 van dat programma zegt: L’organisation d’un enseignement public à tous  les degrés, sous la direction exclusive de l’autorité civile, en donnant à celle-ci les moyens constitutionnels de soutenir la concurrence contre les établissements privés, et en repoussant l’intervention des ministres des cultes, à titre d’autorité, dans l’enseignement organisé par le pouvoir civil.  

Het is duidelijk dat de goodwill verdwenen is en dat we kunnen spreken van radicalisering. Het gevolg van dit partijcongres was het behalen van de volstrekte meerderheid door de liberalen bij de verkiezingen van 1847.  Vanaf dit jaar tot 1870 (met slechts 5 jaar onderbreking) zouden de Liberalen alleen het land besturen.

Voorbode van de Schoolstrijd

Het hoger en lager onderwijs hadden reeds hun Organieke Wet, de toestand van het Middelbaar Onderwijs was echter nog niet geregeld, en vermits uit dit onderwijs de meeste cijnskiezers kwamen, was het voor de liberale regering zeer belangrijk hier een liberale stempel te kunnen op drukken.

In 1850 werd het wetsontwerp door Rogier ingediend: de voornaamste twistpunten bij de bespreking waren de regeling van het godsdienstonderwijs en de beperking van de gemeentelijke autonomie.  De Clerus zou immers alleen worden uitgenodigd om godsdienstonderricht te verstrekken zoals andere leraars voor andere vakken, en dus niet meer “à titre d’autorité”.  De bisschoppen zouden verder geen controle meer uitoefenen op de benoeming  van de leraars, wat zij eigenlijk wel wilden om de religieuze opleiding van de leerlingen niet in het gedrang te laten brengen door bepaalde leerkrachten.

De wet werd goedgekeurd en op 1 juni 1850 uitgevaardigd.  Het gevolg van deze Organieke Wet was een encycliek van Pius IX over de gevaren die het katholicisme in België bedreigden en een scherpere stellingname van de Katholieken tegen de regering.  In 1852 verloren de Liberalen trouwens 12 zetels bij tussentijdse verkiezingen, zodat hun meerderheid op 6 zetels werd teruggebracht.

De koning benoemde dan de gematigde liberaal de Brouckère als formateur.  Zijn “unionistische” regering streefde naar verzoening en kon een “conventie” betreffende het Middelbaar Onderwijs bereiken.  Deze conventie werd echter slechts gedeeltelijk toegepast en bleef een bron van discussies tussen Katholieken en Liberalen.  

In 1857 komen de Liberalen opnieuw aan de macht en blijven dat tot in 1870.  In deze periode worden de politieke en ideologische stellingen radicaler en wordt de basis gelegd voor de schoolstrijd.

Schoolstrijd

Van 1878 tot 1884 komt de Belgische politiek volledig in het teken van de schoolstrijd te staan.  In het groot-liberaal ministerie van Frère-Orban was de vrijmetselaar Van Humbeeck minister van Onderwijs.  Hij diende een wetsontwerp in over het Lager Onderwijs in 1879, de tweede Organieke Wet.  De voornaamste bepalingen van het wetsontwerp waren:

- beperking van de gemeentelijke autonomie inzake Lager Onderwijs, nl. elke gemeente moest ten minste één officiële staatsschool bezitten, de gemeente mocht geen vrije scholen aannemen, alle onderwijzers moesten gediplomeerden zijn van de officiële normaalscholen.

- het staatsonderwijs werd neutraal, want het gods- dienstonderricht werd van het programma geschrapt en godsdienstonderricht mocht enkel gegeven worden buiten de klasuren en op uitdrukkelijk verzoek van de ouders.

Ook voor het Middelbaar Onderwijs diende Van Humbeeck in 1881 een wetsontwerp in: de regering kreeg de toelating naar eigen goeddunken middelbare scholen op te richten, op kosten van de gemeenten en zo nodig  tegen de wil in van de gemeenten.  De gemeenten mochten geen vrije colleges meer ondersteunen.  Het gevolg was schoolstrijd in de echte zin van het woord.

In het heetst van de Schoolstrijd

De Vastenbrief van de bisschoppen in 1879 schreef als gebed voor: Des écoles sans Dieu en de maîtres sans foi, délivrez-nous, Seigneur”.  De woorden van de Vlaamse Leeuw werden aangepast:  “ze zullen haar niet hebben, De Schone ziel van ’t kind, Ondanks de helse listen, Van ’t geusche schrikbewind.

Onmiddellijk na de stemming van de wet kwam de reactie: de bisschoppen weigerden de Sacramenten aan leerkrachten en leerlingen van de staatsscholen, evenals aan de ouders van deze leerlingen.

Elke pastoor moest in zijn parochie een vrije lagere school oprichten.  Het gevolg was de ontslagname van talrijke onderwijzers uit de staatsscholen en de oprichting met private geldmiddelen van vrije scholen.  Het uiteindelijke resultaat was, dat er vooral in Vlaanderen 255 verlaten lagere scholen waren, vaak nog met één leerling, de zoon van de hoofdonderwijzer.

Een van de mensen die het allemaal als kind hebben meegemaakt is Camille Huysmans, die in zijn memoires daarover schrijft: De goede gemeenteschool van gisteren was eensklaps een school van verdoemenis geworden.  De ouders die het zouden aandurven hun kinderen naar de school te zenden, zouden gestraft worden met weigering van de Sacramenten, en wat nog erger was: niemand zou nog een voet mogen zetten in de woningen der vijanden van God.  De gemeente stond letterlijk op oorlogsvoet…  Ik was toen 8 jaar oud…  Ik bleef geduldig zitten op de bank.  En ik bleef daar zitten… alleen.  Ik was en ik bleef de enige leerling van de gemeenteschool voor jongens in Bilzen met zijn 2.000 inwoners.

“Ongelukswet” stimulans voor het katholiek onderwijs

In 1929 werd een Gedenkboek, Onze Scholen  uitgegeven door het Onderwijzend Personeel van Antwerpensens Vrij Katholiek Onderwijs.  In de inleiding leest men het volgende: Vijftig jaar zijn vergleden sedert over het land de hulpschrei klonk tot behoud der ziel van het katholiek volkskind.  Die roep vond weerklank in uw ziel, en de groote daad van uw offer schiep het wonder.  Penning voor penning werd ingezameld, steen voor steen opgetrokken.  En thans na een halve eeuw van hard labeur staat het Vrij Onderwijs in vollen bloei, in volle lenteheerlijkheid van zijn gouden jubileum.

Nu is het zeker zo dat de  ongelukswet  een beweging heeft op gang gebracht die het katholiek geëngageerd onderwijs ten zeerste heeft gestimuleerd, een stimulans die er anders nooit zou geweest zijn.  Vooral ook te Antwerpen kwam men nu tot de oprichting van vrije, kosteloze scholen, die er voordien uitzonderlijk waren (te Antwerpen slechts twee kosteloze lagere scholen voor jongens, bestemd voor weeskinderen dan nog, en vier meisjesscholen).

Nu dient wel opgemerkt te worden dat bij de betalende scholen vaak een kosteloze afdeling was gevoegd, wat uiteraard het sociale onderscheid ten zeerste in het licht stelde en waarschijnlijk ook zijn weerspiegeling vond in het onderwijspeil!  Er werd in 1878 een Schoolcomité opgericht, waarvan o.a. Frederik Belpaire penningmeester was en dat zelfs de pauselijke zegen kreeg.

Nieuwe schoolwetten

In 1884 werden de Liberalen bij de verkiezingen verslagen (zij verloren 25 zetels!) en de katholieke regering Malou-Jacobs-Woeste liet in hetzelfde jaar een nieuwe schoolwet goedkeuren: de gemeenten kregen opnieuw het lager onderwijs in handen, maar moesten tenminste één school bezitten: ze mochten ook opnieuw vrije scholen aannemen: het godsdienstonderricht kon opnieuw deel uitmaken van het leerprogramma zo de gemeente zelf dat wilde, terwijl twintig huisvaders een speciale klas konden aanvragen waar godsdienstonderricht was uitgesloten; de benoeming van onderwijzers was opnieuw vrij.

Te Antwerpen ging het Schoolcomité nu streven naar aanneming van de intussen opgerichte vrije scholen.  Het zou nog tot 1894 duren voor ze allemaal aangenomen waren.  In 1895 werd dan de vierde Organieke Wet op het Lager Onderwijs gestemd, nl. de wet Schollaert.  De vrije scholen werden niet langer aangenomen, maar alle vrije scholen die het wettelijk vastgesteld programma en staatsinspectie aanvaardden, ontvingen staatstoelagen zoals de staats- en aangenomen scholen.

In 1914 komt er een nieuwe schoolwet, de vijfde Organieke Wet op het Lager Onderwijs.  De leerduur werd van 12 op 14 jaar gebracht (Vierde Graad) en het schoolbezoek was verplicht voor alle kinderen.

Stichting van een instituut en van een jongensschool

Het Sint-Eligiusinstituut in 1931 in de Van Helmontstraat

Het is in dit kader dat de stichting van het St.-Eligiusinstituut moet gezien worden.  In 1894 wilde pastoor Karsseleers in zijn parochie ook een vrije school in antwoord op de wens van de bisschoppen.  Bij gebrek aan peda- gogische midddelen deed hij toen een beroep op de Broeders van Scheppers, die de hogere klassen van in het begin een handelsrichting deden uitgaan.
 
Tot in 1919 bleef deze Broederschool helemaal vrij, dit wil zeggen vrij van staatsinspectie of staatssubsidie, al volgde men wel het model-leerprogramma van de staat.
 
Nu zien we echter dat in 1906 pastoor Karsseleers met de hulp van het Dekanaal Comiteit (het in 1878 opgerichte Schoolcomité) aan de Van Helmontstraat een Parochiale Jongensschool zal stichten  om de school der Everaertstraat te ontlasten.  (Gedenkboek, Onze Scholen, p.43)  Het eerste schooljaar begon met 216 leerlingen, verdeeld over 8 klassen met de heer Hendrik Baeten als schoolhoofd. 

Bloei van de parochiescholen in de stad Antwerpen

Waarom de stichting van een Parochiale Jongensschool, 12 jaar na de stichting van de Broederschool, in dezelfde straat en door dezelfde persoon? De reden ligt wel voor de hand.  Het Dekanaal Comiteit vertrok van het standpunt dat de confessionele school een noodzaak was voor de katholieke gemeenschap en voor de Kerk.  En vermits de “ongelukswet” de confessionele school gewoon uitschakelde of het leven onmogelijk maakte, begreep de katholieke gemeenschap haar taak namelijk geld verzamelen om een kosteloos onderricht te verschaffen aan haar kinderen.
 
Vermits de katholieke gemeenschap juist door de actie van de liberale antiklerikalen werd wakkergeschud, had dit privé kosteloos onderwijs, vooral ook te Antwerpen, een reusachtig succes.  Bijvoorbeeld in 1879 telden deze parochiale scholen 7.649 leerlingen, verdeeld over 135 klassen.  Anders uitgedrukt betekent dit bijna 60 leerlingen per klas, terwijl het vertrouwen van de bevolking blijft aangroeien, wat de regelmatige verhoging van het leerlingenaantal voldoende aantoont.
 
De schoolwet van 1895 bepaalde dat de parochiale scholen niet langer werden aangenomen, maar dat ze wel toelagen kregen als ze voldeden aan de eisen van de wet.  De scholen kregen nu hun toelagen zonder tussenkomst  van de gemeente.  Daarom kon het Dekanaal Comiteit nieuwe scholen oprichten in de nieuwe stadswijken, zonder afhankelijk te zijn van een vaak weerbarstig Antwerps gemeentebestuur, dat na de schoolwet van 1884 zijn autonomie wel eens misbruikte.  In 1900 telden de parochiale scholen dan ook reeds 10.765 leerlingen.

Twee vrije jongensscholen in dezelfde straat

Een van die nieuwe scholen is de Parochiale Jongensschool aan de Van Helmontstraat geweest, die vooral moest dienen om in het kosteloos katholiek onderwijs ook degelijk onderricht te verschaffen, waarvoor het nodig was dat het aantal leerlingen per klas kleiner werd.
 
Naast deze nieuwe Parochiale School bleef dus de Broederschool bestaan, zij het met een afnemend aantal leerlingen (in 1905: 256   in 1912:190).  Men kan zich voorstellen dat de verhouding tussen de parochie, die eigenaar was van de lokalen, en de Broeders, die plaats moesten ruimen voor de Parochieschool, niet heel hartelijk zal geweest zijn in deze periode.
 
Anderzijds moeten we ons trachten te verplaatsen naar de Van Helmontstraat in deze periode, toen er twee schoolingangen waren: de ene poort gaf toegang tot de Broederschool aan jongens die Frans spraken en betaalden voor het onderwijs dat ze kregen terwijl de andere poort toegang gaf tot de Parochieschool aan jongens uit de buurt, die in hun Antwerps dialect spraken en gratis onderwijs kregen.  Over sociale discriminatie gesproken!
 
Wat het onderwijspeil in de Broederschool tijdens deze jaren betreft: het aantal leerlingen (rond de 200) bewijst dat het degelijk zal geweest zijn ofschoon er geen enkel toezicht was van staatswege, noch wat betreft de leerstof, noch wat betreft de pedagogische bevoegdheid van de leerkrachten.  Waarschijnlijk is het dan toch zo dat onderwijs een gave is.

Onderbroken groei van het Sint-Eligius- instituut

De verdere geschiedenis van het St.-Eligiusinstituut toont een ontwikkeling in stijgende lijn wat het aantal leerlingen betreft.  Ook is het duidelijk dat de Broeders verder gaan op de weg die ze van het begin zijn ingeslagen, nl. het inrichten van een uitgesproken handelsonderwijs.

Groepsfoto van het lerarenteam in 1935 in het Sint-Eligiusinstituut, met vooraan in het midden Broeder Directeur Césaire en naast hem onderpastoor De Vadder

Deze opgaande lijn wordt verbroken tijdens de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog, nog onder het bestuur van Br. Césaire Van Bergen, die reeds vanaf 1927 directeur van de school was.

Als oorzaak voor deze achteruitgang kan zeker vermeld worden de onzekere politieke toestand tijdens deze jaren voor en tijdens de oorlog o.a. de mobilisatie van heel wat leerkrachten, zodat vanaf augustus 1939 de lessen in de drie hoogste klassen moesten geschorst worden.

In mei 1940 valt alle onderwijs tijdelijk stil.  In 1942 zijn er moeilijkheden met  de Duitse bezetters betreffende de inhoud van bepaalde geschiedenisboekjes, waardoor de directeur uit zijn ambt wordt ontzet.  In 1944-45 zijn er de bombardementen, worden de lokalen ingenomen door de Engelse, daarna door de Belgische soldaten, wordt de stad beschoten met V-bommen en raketten.
 
Maar dit is zeker niet de enige oorzaak.  Alle scholen hadden  tenslotte te kampen met dezelfde problemen.  De voornaamste reden was veeleer van organisatorische aard: de directeur, Césaire Van Bergen, voerde blijkbaar een schoolpolitiek die succesrijk was rond de jaren 1930, maar hopeloos achterop was geraakt op het einde van dat decennium.

Taalpolitiek wordt struikelsteen

Museum in het Sint-Eligiusinstituut in vroegere tijden

Vooral de taalpolitiek zou een struikelsteen zijn.  Onder zijn bestuur bleef het onderwijs uitsluitend Frans, maar ondertussen was de Vlaamse beweging erin geslaagd de openbare mening te sensibiliseren voor het taalprobleem en had de Belgische staat onder de druk van de omstandigheden, een reeks taalwetten moeten goedkeuren die de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië bevestigden.
 
Het katholiek-liberale ministerie Renkin bracht de belangrijke taalwetgeving van 1932 tot stand.  Wat het onderwijs betreft, zegevierde vanaf dan het regionaliteitsprincipe, dit wil zeggen in Vlaanderen zou uitsluitend Nederlands onderwijs bestaan, in  Wallonië uitsluitend Frans, terwijl in Brussel het vroeger geldende personaliteitsprincipe bleef bestaan, nl. onderwijs wordt gegeven in de moedertaal van het kind.
 
Deze wet (streektaal is onderwijstaal) was zowel toepasselijk op het vrij als op het officieel onderwijs, zodat de Franstalige vrije scholen in Vlaanderen voortaan geen wettelijke diploma’s konden afleveren.  Wel mochten er transmutatieklassen worden in stand gehouden in het Middelbaar Onderwijs, bestemd voor leerlingen die tot dan toe een Frans regiem volgden.
 
Een van de scholen die het  slachtoffer  werden van de nieuwe wet was het Sint-Eligiusinstituut, waar Frans de enige onderwijstaal was en bleef, zodat de pogingen die werden ondernomen om de homologatie van de diploma’s te bekomen, mislukten, wat uiteraard een gevoelige weerslag had op het aantal leerlingen.  Wie stuurt zijn kinderen naar een school, waarvoor dan nog moet betaald worden en waar niet eens  wettelijke diploma’s worden uitgereikt?

Sint-Eligiusinstituut uit het slop

Na de oorlog in 1945 wordt Br. Kamiel Diddens directeur van de school.  Deze gaat een vooruitstrevende schoolpolitiek voeren om het instituut uit de slop te halen.  De school, vooral de Middelbare Afdeling, heeft een nieuwe impuls nodig (er zijn in het schooljaar 1945-46 slechts 46 leerlingen in de Middelbare Afdeling!).
 
De nieuwe directeur maakt van zijn relaties gebruik om de homologatie van de diploma’s te bekomen.  Het onderwijs gebeurt nu uiteraard in het Nederlands, de leerprogramma’s worden aangepast aan het officieel programma, men vraagt de inspectie aanwezig te zijn bij het eindexamen van de leerlingen.  In 1951 worden de afdelingen A6/A3 en A6/A2 officieel erkend en worden de diploma’s gehomologeerd.
 
Sinds 1950 werd de school uitgebreid met een A6/A1-afdeling Boekhouden.  Deze afdeling krijgt officiële erkenning en gehomologeerde diploma’s in 1953, de afdeling Secretariaat in 1958.

Het Sint-Eligiusinstituut breidt uit

Bij gebrek aan lokalen wordt in 1953 het Sint-Fredegandusinstituut op de Lakborslei in Deurne-Noord overgenomen van de Broeders van Liefde. Er volgde een periode van consolidatie en verdere bloei op pedagogisch, administratief en materieel gebied.

Sint-Fredegandusinstituut op de Lakborslei in Deurne-Noord

In 1968-1969 breidt het Economisch Hoger onderwijs (Secretariaat-talen en Boekhouden) uit met een afdeling Distributie die in 1982 omgedoopt wordt in Marketing. In 1987-1988 komt er een afdeling Bedrijfsadministratie bij.
 
Navorming in avondcursussen kent een groot succes in diverse disciplines. Van het academiejaar 1990-1991 af wordt de tweejarige cyclus van het Hoger Onderwijs omgevormd tot een 3-jarige cyclus. Per 1 september 1992 wordt de secundaire afdeling toegankelijk gesteld voor meisjes (voorheen reeds in hogere afdelingen en de 7de jaren).

Verschuivingen in het onderwijsaanbod

Ingevolge een decreet op het Hoger Onderwijs worden per 1 september 1995, onze afdelingen Hoger Onderwijs overgedragen aan de Karel de Grote-Hogeschool. Het Sint-Eligiusinstituut bestaat voortaan (of opnieuw!) uit een lagere jongensschool en een secundaire handelsschool.
 
De volgende schooljaren opent Sint-Eligiusinstituut een beroepsafdeling Kantoor en Verkoop; in de technische richting komt er Informaticabeheer bij, een 7de jaar Medico-sociale administratie en een 7de jaar Commercieel Webverkeer.
 
Van 1 september 2004 af wordt de verantwoordelijkheid van ‘Inrichtende Macht’ van het Sancta Maria Instituut in Deurne overgenomen door de vzw De Broeders van Scheppers-Sint-Eligiusintituut.

Drie campussen als één Scheppersinstituut

De onderwijsactiviteiten secundair onderwijs worden herverdeeld over drie campussen: Sint-Eligius Antwerpen, Sint-Eligius Deurne en Sancta Maria Deurne onder de naam Scheppersinstituut Deurne & Antwerpen (ASO – TSO – BSO).
 
De lagere school in de Van Helmontstraat behoudt de naam Sint-Eligiusinstituut en wordt vanaf 1 september 2005 een gemengde lagere school.
 
Tijdens het schooljaar 2017–2018 telt het Sint-Eligiusinstituut samen met het Scheppersinstituut Deurne & Antwerpen 1003 leerlingen , waarvan 283 in het lager en 720 in het secundair onderwijs. Er zijn 148 personeelsleden actief.

Het Sint-Eligiusinstituut heeft toekomst

Zo ziet het Sint-Eligiusinstituut eruit in 1988

In 1974-1975 schreef collega Ludo Van Camp: Dit overzicht van 80 jaar onderwijsactiviteit aan de Van Helmontstraat kan worden afgesloten op een optimistische toon.  De laatste jaren waren jaren van onafgebroken groei en ontwikkeling.  De vooruitzichten voor de volgende jaren wijzen in dezelfde richting.  Niet alleen cijfers kunnen dit bewijzen; het beste bewijs voor deze bloei vindt men bij de mensen die nauw betrokken zijn bij de geschiedenis van deze school.  Men vrage het maar aan leraars, leerlingen en studenten, men hoort het wel van oud-leerlingen  en oud-studenten.
 
Ik hoop te hebben duidelijk gemaakt, hoe een school een indicator is voor de evolutie in de maatschappij en hoe dezelfde school het resultaat is van die maatschappelijke ontwikkeling.  Als ik deze twee eigenschappen voor ogen houd, dan meen ik te mogen zeggen dat de sociale, culturele en pedagogische rol van het feestvierende St.-Eligiusinstituut nu en in de toekomst nog heel belangrijk is en zal zijn, zo belangrijk als die rol geweest is in het verleden.

De broedercommuniteit in het Sint-Eligius- instituut in 1927

Wanneer wij vandaag dit overzicht updaten, komt het besluit van collega L. Van Camp over als bijna profetisch. Op diverse vlakken (onderwijs, administratief, sociaal, cultureel, e.a.) kwam er een verschuiving  gelijklopend met de maatschappelijke evolutie in Vlaanderen en meer bepaald in de stad Antwerpen. Deze verschuiving werd door de diverse actoren positief opgevangen en tot op heden wordt een kwalitatief hoogstaand onderwijsniveau betracht.
 
Talloze broeders  - 178 leefden er kortere of langere tijd in één van de twee communiteiten -  hebben samen met hun leken medewerkers het Sint-Eligiusinstituut tot bloei gebracht onder het moto van hun stichter Victor Scheppers: Aan God de eer, aan mij het werk, aan de naaste het nut   (uit het geestelijk testament van Mgr. Victor Scheppers).

 

De broeders Armand, Nestor en Pamfiel in het Sint-Eligiusinstituut in 1958

Opeenvolgende Algemeen Directeurs

  1.  September 1894..... Br. ERNEST Cleiren (18 jaar)   
  2.  September 1912..... Br. GERARD Van Maroey (2 jaar 11 maanden)
  3.  Augustus 1915....... Br. IVO Verhoeven (1 jaar 4 maanden)
  4.  December 1916......Br. EUCHAIRE Geets (8 maanden)
  5.  Augustus 1917....... Br. GEORGES Herman (1 jaar 3 maanden)
  6.  November 1918..... Br. LIVINUS Eelen (2 maanden)
  7.  Januari 1919........... Br. CESAIRE Van Bergen (3 jaar 7 maanden)
  8.  Augustus 1922....... Br. NAZAIRE Geysbrechts (1 jaar)
  9.  Augustus 1923....... Br. PAUL Vanhoof (5 maanden)
10.  Januari 1924..........  Br. IVO Verhoeven (3 jaar 7 maanden)
11.  Augustus 1927........ Br. CESAIRE Van Bergen (15 jaar 7 maanden)
12.  Maart 1943............. Br. THEODOOR De Koninck (2 j. 5 m.)
13.  Augustus 1945........ Br. KAMIEL Diddens (23 jaar 1 maand)
14.  September 1968....  Br. KRISTIAAN Delvigne (27 jaar)


September 1995..... Het hoger onderwijs werd overgedragen aan de K.d.G.-Hogeschool. Broeder KRISTIAAN werd benoemd tot directeur logistiek van de Karel de Grote-Hogeschool.


Hij blijft als algemeen directeur fungeren (en voorzitter van de Inrichtende Macht).  (4 jaar) November 1999 -  Broeder Kristiaan verlaat K.d.G.-Hogeschool (pensioen).


Hij blijft Algemeen Directeur + Voorzitter Inrichtende Macht. (5 jaar)  September 2004 -  Bij de overname van het Sancta Maria Instituut uit Deurne wordt de titel ‘Algemeen directeur’ gebruikt voor Bruno Verhelst en Myriam Dom.


Br. Kristiaan behoudt dezelfde bevoegdheden als “Voorzitter van de vzw en van de inrichtende macht (schoolbestuur) (1 jaar)

Onderdirecteur (pm)

September 1974..... De heer Luc Dekelver (21 jaar)

September 1995..... De heer Luc Dekelver werd benoemd tot ad- junct-departementshoofd van het departement Handels- wetenschappen van de Karel de Grote-Hogeschool. (2 jaar)

September 1997...... Einde van het mandaat van de heer Luc Dekelver.


Aangesteld als directeur S.O. van het Sint-Niklaasinstituut in Anderlecht (2jaar)
Sinds 01-09-2000 werd de heer Luc Dekelver aangesteld tot ‘Hoofdbegeleider van de  Scheppersscholen  met standplaats in Antwerpen (Provincialaat) (5 jaar)

Prefecten (Deurne)

1. September 1953......... Broeder ELZEAR De Coster (1 jaar)
2. September 1954.........Broeder NESTOR Van Dyck (17 jaar)
3. September 1971......... Broeder ANDRE Geerinckx (2 jaar)
4. September 1973......... Broeder JOZEF Helsen (22 jaar)
5. September 1995......... De heer Albert (Bert) De Lamper (9 jaar) tot 31.08.2004

Directeurs Secundair Onderwijs

(Afsplitsing van het secundair onderwijs / hoger onderwijs in 1986)
September 1986............ Broeder VALENTIJN Taels – Prefect/directeur (5 jaar)
2 September 1991......... De heer Bruno Verhelst (14 jaar)
September 2004............ Mevrouw Myriam Dom (1 jaar)

Pedagogische Directie Scheppersinstituut

September 2004 .... Mevrouw Renilde Lenaerts (1 jaar)
De heer Albert (Bert) De Lamper (1 jaar)

Directeurs Lager Onderwijs

1. September 1948......... De heer Hendrik Tubbax (8 jaar)
2. September 1956......... De heer Louis Willemsen (9 jaar)
3. September 1965......... De heer Gerard De Beuckeleer (4 jaar)
4. September 1969......... De heer Christian Dyckhoff (5 jaar)
5. September 1974......... De heer Jan De Raedemaecker (25 jaar)
6. September 1999......... Mevrouw Kathleen Provost (6 jaar)

 
Bron : DE GESCHIEDENIS VAN EEN SCHOOL (1974)   door  Ludo Van Camp, leraar aan het instituut.